Nu de aanslag op Charlie Hebdo alweer een week achter de rug is, en de meeste mensen alweer vergeten zijn dat ze Charlie zijn, komt het ongedierte weer uit allerlei hoeken en gaten kruipen. Eerst een fundamentalistische christelijke kerkleider uit de VS, toen een paar imams en nu dus ook de paus. Allemaal vinden ze dat vrije meningsuiting een groot goed is, maar dat dat grote goed grenzen heeft. En uiteraard ligt het bespotten met iemands bijgeloof over die grenzen. Als die jongens van Charlie Hebdo niet met de islam hadden gespot, dan hadden ze nu nog geleefd, is een mening die steeds vaker opwalmt uit de riolen, afvoerputten en giertanks die doorgaan voor kerken, moskeeen en synagoges.
Je vraagt je af waarom religieuzen zo gevoelig zijn voor bespotting van hun bijgeloof. Waarom is het geen probleem om iemand die in communisme gelooft in de maling te nemen, maar mag je geen grappen maken over iemand die op zondag geen telivisie kijkt omdat de dominee zegt dat dat niet mag van god? Het antwoord ligt wellicht in het superioriteitsgevoel dat al die religieuzen hebben. Ze denken dat ze beter zijn omdat zij het enige juiste geloof en de enige juiste moraal praktizeren. Met een oud boek als enige, en mijns inziens erg wankele, basis voor die rotsvaste overtuiging.
Kritiek en bespotting knagen aan die autoriteit en moeten dus kostte wat kost de kop ingedrukt worden. Het is geen toeval dat godslastering in alle religieuze traktaten wordt gezien als de ergst denkbare misdaad, die op de zwaarst denkbare manier bestraft moet worden.
Een paar extremistische islamieten hebben een week geleden de daad bij het woord gevoegd en een stel cartoonisten vermoord. En nu blijkt dat de paus ook niet vies is van de harde hand: als je zijn moeder bespot, kun je klappen kan verwachten. Van een paar klappen als je iemands moeder beledigt, is het natuurlijk niet meer zo’n gek grote stap naar een kogelregen als je een heel geloof beledigt.